Gegevens van Rwanda
Geschiedenis
|
Toen Rwanda in 1903 onder Duits koloniaal bewind kwam te staan, was het land reeds eeuwenlang een koninkrijk, gedomineerd door de Tutsi’s (veehouders) die circa 15% van de bevolking uitmaken. De Hutu’s (landbouwers) vormden meer dan 80% van de bevolking, de autochtone Twa 1%. Na de Eerste Wereldoorlog kwam Rwanda onder Belgisch koloniaal bewind, dat het lokale bestuur vrijwel uitsluitend legde bij de Tutsi’s, wier overheersende rol zo verder werd vergroot. Dit leidde, toen in 1959 de onafhankelijkheid in zicht kwam, tot een opstand van de Hutu-bevolking. Veel Tutsi’s verloren het leven, een groot aantal ontvluchtte het land. De monarchie werd afgeschaft en in 1962 kwam een onafhankelijke republiek tot stand met Gregoire Kayibanda (Hutu) als eerste president. Gewelddadigheden tussen Hutu’s en Tutsi’s leidden in 1963, en opnieuw in 1973, tot een verdere uittocht van Tutsi’s naar met name Uganda en Burundi. In juli 1973 kwam Rwanda na een staatsgreep onder het gezag van generaal Habyarimana die de ‘Mouvement Revolutionaire National pour le Developpement’ (MRND) oprichtte.
In de jaren ’70 maakte Rwanda een voorspoedige economische ontwikkeling door. Vanaf midden jaren ’80 stagneerde de groei en ontstonden maatschappelijke en politieke spanningen. De roep om hervormingen en afschaffing van het eenpartijstelsel nam toe. Intussen was de Tutsi-gemeenschap in ballingschap het recht op terugkeer en deling van de macht gaan eisen. Toen Habyarimana geen concessies deed viel, in 1990, de door Tutsi’s gedomineerde guerrillagroep ‘Rwandan Patriottic Front’ (RPF) het land vanuit Uganda binnen. Zij bezetten een deel van het noorden en oosten van Rwanda; bijna een miljoen burgers werd binnenslands ontheemd. In 1991 werd, mede onder internationale druk, het meerpartijenstelsel ingevoerd. Een transitieregering werd ingesteld, die onderhandelingen met het RPF ging voeren. Dat leidde in 1993 tot het Akkoord van Arusha, dat voorzag in de terugkeer van de Tutsi-ballingen, deling van de macht en integratie van het RPF in de Rwandese strijdkrachten. De VN zette 2500 manschappen in ter bewaking van de implementatie van het Akkoord. Uitvoering van ‘Arusha’ werd evenwel door elementen binnen de MRND en extremistische Hutu-partijen gesaboteerd. Op 6 april 1994 werd het vliegtuig van Habyarimana neergeschoten. In de daaropvolgende politieke chaos legden de Hutu-extremisten en hun milities (‘interahamwe’) hun geplande genocide op Tutsi’s (en gematigde Hutu’s) ten uitvoer. In minder dan 4 maanden kostte dat het leven aan ongeveer 900.000 mensen. De VN-macht greep ten tijde van de zuiveringen niet in en werd zelfs grotendeels teruggetrokken. Terwijl het RPF het land veroverde (juli 1994, val van Kigali) stelde het optreden van een Franse militaire interventiemacht in de ‘Zone Turquoise’ de ‘Forces Armees Rwandaises’ (FAR; rwandese leger/uitvoerders genocide) in staat om naar het voormalige Zaire te ontkomen. Twee miljoen Hutu’s vluchtten naar Zaire, Tanzania en Burundi. De terugkeer naar Rwanda van de Tutsi-ballingen kwam op gang. Het RPF zag zich voor enorme problemen gesteld: de welhaast totale ineenstorting van het overheidsapparaat, de geruïneerde economie en het onoplosbare probleem van de vele van genocide verdachte personen. De veronderstelling dat de situatie na een transitieperiode van vijf jaar zou kunnen zijn genormaliseerd bleek illusoir, vooral vanwege de militaire dreiging aan de westgrens. De vluchtelingenkampen in Zaire werden beheerst door de voormalige FAR en de milities, die er geen geheim van maakten te willen terugkeren om de genocide te voltooien. Toen de internationale gemeenschap aan die dreiging geen einde maakte greep Kigali in. Via steun aan de ‘Banyamulenge’ (Zairese Tutsi’s die in oostelijk Zaire waren onderworpen aan etnische zuivering) werden de vluchtelingenkampen onder de voet gelopen. Honderdduizenden Hutu’s keerden noodgedwongen naar Rwanda terug. De harde kern van de gewapende elementen vluchtte de oerwouden in en bleef een bedreiging. Ook uit Tanzania keerden de (half miljoen) vluchtelingen terug. De door Rwanda gesteunde ‘Banyamulenge’ opstand leidde medio 1997 tot de val van het Mobutu-regime en het aan de macht komen van Laurent-Desire Kabila in de herdoopte Democratische Republiek Congo. Het Rwandese leger speelde daarbij een sleutelrol en had aanvankelijk grote invloed op de nieuwe Congolese regering. In 1998 besloot Kabila deze invloed in te perken en eiste het vertrek van de RPA uit de DRC. Bovendien stelde Kabila de ‘forces genocidaires’ in staat om vanaf Congolees grondgebied in Rwanda te infiltreren en daar op grote schaal terreur te zaaien. Tienduizenden burgers in de noordwestelijke provincies verloren het leven door moordaanslagen en hardhandige legeroperaties. In augustus 1998 brak opnieuw een door Rwanda (en Uganda) gesteunde rebellenopstand uit. Ditmaal intervenieerden Zimbabwe, Angola en Namibië aan de zijde van Kinshasa. Een militaire patstelling ontstond. Medio 1999 werd te Lusaka een vredesakkoord gesloten, maar ondanks het daarin overeengekomen staakt-het-vuren gingen de vijandelijkheden nog door. President Kabila drong slechts aan op de onmiddellijke terugtrekking van Ugandese en Rwandese troepen van Congolese bodem, maar gaf overigens geen medewerking aan de uitvoering van het Lusaka akkoord op het vlak van ontwapening van Hutu milities, de inzet van VN troepen (MONUC) en het organiseren van een inter-Congolese dialoog over democratisering in de DRC. Na de moord op president Laurent Kabila in januari 2001 en het aantreden van diens zoon Joseph Kabila leek het Lusaka vredesproces een nieuw elan te krijgen. Een fundamenteel veiligheidsprobleem voor Rwanda bleef evenwel ook in 2001 onopgelost, te weten de dreiging van ex-FAR en interahamwe. Rwanda is van mening dat de dreiging pas zal verdwijnen wanneer de bevoorrading van ex-FAR en interahamwe door de regering in Kinshasa en Zimbabwe wordt gestaakt en daarbij tevens beide groepen worden ontwapend en gedemobiliseerd. Door de inzet van troepen in de DRC was de veiligheid in Rwanda zelf sinds 1998 weliswaar toegenomen, maar een aanval van ongeveer 5000 ex-FAR en interahamwe in mei / juni 2001 op het noordwesten van Rwanda toonde opnieuw aan dat zij nog steeds een reëel gevaar voor de Rwandese veiligheid vormen. De aanval kon door de RPA worden afgeslagen doordat de overwegend Hutu bevolking in dit gebied voor het eerst geen steun aan de infiltranten gaf. Gevangen genomen strijders zijn in Rwanda goed behandeld en na een aanpassingsperiode in de gelegenheid gesteld terug te keren naar de plaats in Rwanda waar zij oorspronkelijk vandaan kwamen. Onderhandelingen tussen de DRC en Rwanda leidden op 30 juli 2002 tot het Pretoria-akkoord. In dit akkoord werden de afspraken uit het Lusaka-akkoord, zoals de ontwapening van de ‘negative forces’ (ex FAR/Interahamwe) en de terugtrekking door Rwanda van zijn troepen uit de DRC bevestigd. Aan deze afspraken werd een tijdspad voor uitvoering toegevoegd. In oktober 2002 trok het Rwandese leger zich terug uit de DRC. De ontwapening van de ex-Far/interahamwe kwam echter niet van de grond. Rondom de genocideherdenking in april 2004 vonden er enkele infiltraties door ex-FAR/Interahamwe op Rwandees grondgebied plaats. De Rwandese regering wijst regelmatig met een beschuldigende vinger naar MONUC, de transitieregering in de DRC en de internationale gemeenschap in het algemeen, omdat deze te weinig zouden doen om het probleem van de ex-FAR/Interahamwe op te lossen. Ondanks dat de Rwandese overheid ontkent dat zich Rwandese troepen zich op het grondgebied van de DRC bevinden, wordt Rwanda hiervan in verschillende rapporten van zowel de VN als andere organisaties beschuldigd. Eveneens wordt in rapporten van mensenrechtenorganisaties het Rwandese leger in de DRC beschuldigt van mensenrechtenschendingen. Tevens wordt zij in verband gebracht met illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen (vooral coltan) en illegale wapenhandel. De relatie tussen Rwanda en Uganda kwam in het begin van deze eeuw onder druk te staan vanwege tegenstrijdige belangen in de DRC. Dit leidde meermalen tot gevechten tussen de legers van beide landen in de Congolese stad Kisangani. Sedertdien verslechterde de relatie tussen beide landen ook op andere fronten. Britse bemiddeling moest er in 2001 en 2002 aan te pas komen om de betrekkingen te verbeteren Sinds 2003 is de relatie weer in rustiger vaarwater terecht gekomen. Recentelijk (november) zijn er tussen beide landen plannen gemaakt gezamenlijke ‘joint border security operations’ uit te voeren. |
Algemene gegevens
Oppervlakte | 26.338 km2 (0,8 x Nederland) |
Hoofdstad | Kigali |
Inwonertal | 8,1 miljoen (Uitkomst census 2003) |
Bevolkingsdichtheid | 311 inwoners per km2 |
Godsdienst | Schattingen: Christelijk (74%, waarvan 65% Rooms Katholiek), inheemse godsdiensten (25%), Islamitisch (1%) |
Taal | Kinyarwanda, Frans, Engels |
Nationale feestdag(en) | 7 april (genocide gedenkdag); 1 juli (onafhankelijkheidsdag); 4 juli (nationale bevrijdingsdag) |
Klimatologische gesteldheid | Tropisch, gematigd door hoge ligging |
Staatkundige gegevens
Staatshoofd | Paul Kagame, President |
Premier | Bernard Makuza |
Minister van Buitenlandse Zaken | Charles Murigande |
Minister van Economische Zaken | Dr. Donald Kaberuka |
Staatsvorm | Republiek, het mandaat en het functioneren van de verschillende staatsorganen zijn opgenomen in de grondwet die in mei 2003 per referendum is aangenomen. |
Parlement | In 2003 zijn er voor het eerst sinds de genocide in 1994 parlementaire verkiezingen gehouden. In de tussenliggende periode was sprake van een transitieparlement. Het nieuwe parlement bestaat uit twee Kamers (Nationale Assemblee en Senaat). Van de 80 leden van de Nationale Assemblee worden er 53 direct gekozen. De overige leden zijn vertegenwoordigers van vrouwen, jeugd en gehandicapten en worden indirect gekozen. De directe verkiezingen voor de Nationale Assemblee resulteerden in een grote overwinning voor de RPF (Rwandan Patriotic Front) van president Paul Kagame. De partij won 74% van de 53 zetels. De Parti Liberal kreeg 10% van de stemmen en de Parti Social Democrate
Rwanda heeft thans met 39 vrouwelijke parlementsleden het hoogste percentage vrouwelijke parlementsleden ter wereld. |
Demografische gegevens
Natuurlijke bevolkingsgroei | 2,3 % (1975-2002), 1,9 % (2002-2015) |
Geboorten (per 1000 inwoners) | 40,01 per 1000 inwoners (2004, schatting CIA) |
Overlijdens (per 1000 inwoners) | 21,86 per 1000 inwoners (2004, schatting CIA) |
Levensverwachting | 39,4 jaar (v) – 38,4 jaar (m) (2002) |
Economische gegevens
BBP | US$ 1,6 miljard (2004, schatting EIU) |
Economische groei | 0,9% (2004, schatting EIU, GoR heeft een groei van 5,1% opgegeven), 3,5% (2003), 9,4% (2002) |
BBP per capita | US$ 212 (2002) |
Inflatie | 9,5% (2004, GoR heeft vorige week een cijfer van 12% vrijgegeven), 7,5% (2003), 2,0% (2002) |
Beroepsbevolking per sector | Landbouw 90% |
Werkloosheid | Niet beschikbaar |
Uitvoer | US$ 89,1 miljoen (2004, schatting EIU) |
– belangrijke producten | Thee, koffie, coltan |
– belangrijkste partners | Indonesië, China, Kazachstan, Duitsland, Nederland |
Invoer | US$ 230,9 miljoen (schatting EIU) |
– belangrijke producten | Kapitaalgoederen, halffabrikaten, energieproducten |
– belangrijkste partners | Kenia, Duitsland, België, Frankrijk, Zuid-Afrika |
Valuta | Rwandese franc (FRW) |
Buitenlandse schuld | US$ 1,2 miljard (2000) (n/a 2001/2002) |
Debt-service ratio | 24,7 % (2000) (n/a 2001/2002) |
Saldo handelsbalans | US$ 141,8 miljoen (tekort, 2004) |
Lopende rekening betalingsbalans | US$ 72,9 miljoen (tekort, 2004, schatting EIU) |
Economische situatie
Rwanda behoort met een BNP van circa US$ 250 per capita tot de armste landen van Afrika. De in 1994 geheel ingestorte economie heeft zich de afgelopen jaren hersteld tot het niveau van 1990. Het land heeft zeer beperkte natuurlijke rijkdommen. Economische ontwikkeling is afhankelijk van modernisering en intensivering van de landbouw, waarmee echter onvoldoende voortgang wordt gemaakt.
De belangrijkste exportproducten zijn koffie en thee. Koffie kende in 2004 bijna een verdubbeling van zijn export en de uitvoer van tin verdriedubbelde. Ondanks deze hoopgevende cijfers, blijft de Rwandese export extreem laag. Het gemiddelde exportcijfer voor sub-sahara Afrika ligt rond de 145 USD per capita, terwijl Rwanda slechts voor 18 USD per persoon uitvoert . Economische activiteit buiten de landbouwsector is nog sterk onderontwikkeld. Externe investeringen bleven na 1994 beperkt; het investeringsklimaat was om verschillende redenen (onveiligheid, geringe beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel, inadequate wetgeving en tenuitvoerlegging daarvan) onaantrekkelijk. De afgelopen periode heeft de Rwandese overheid echter een versterkte inzet getoond om het investeringsklimaat te verbeteren. Een nieuwe belastingswet werd goedgekeurd, een investeringswetgeving (met incentives voor investeerders), een nieuwe landwet en zo voort.
Sinds de gebeurtenissen van 1994 heeft de internationale gemeenschap aanzienlijke financiële steun verleend, ter leniging van de humanitaire noden en de wederopbouw van het land. Naarmate het crisiskarakter van de situatie op de achtergrond is geraakt is de bilaterale hulp afgenomen. Middelen voor structurele ontwikkeling in Rwanda zijn schaars.
Rwanda onderhoudt goede relaties met de Bretton Woods instellingen en andere multilaterale en bilaterale donoren (PRSP, PRGF, interim HPIC). Een recente missie van het IMF heeft aangekondigd dat Rwanda zeer waarschijnlijk in februari 2005 het Completion Point kan bereiken binnen het HPIC programma. De belangrijkste bilaterale donoren zijn VS, VK, Duitsland, Nederland en Zweden.
Sommige van deze donoren hebben gekozen voor algemene begrotingssteun. Andere donoren voeren eerder projecten uit.
Ontwikkelingsrelevante indicatoren
Groeisectoren | Landbouw, dienstensector | |
Energiesituatie | Energieverbruik: 97 % hout, 2 % electriciteit en 1 % gas en andere energiebronnen (1996) | |
Human development index | 0,431 (2002, 159e plaats van in totaal 177) | |
Human poverty index | 44,7% (78e plaats van in totaal 95) | |
Gender-related development index | 0,423 (129e plaats van de 144) | |
% inwoners dat leeftijd van 40 niet haalt | 54,3% (2000-2005) | |
% volwassenen met HIV/Aids | 5,1% (2003) | |
Alfabetisering | 63,4% (v) – 75,3% (m) (2002) | |
% mensen met toegang tot veilig drinkwater | 41 % (2000) | |
% mensen met toegang tot essentiële medicijnen | 0-49 % (1999) | |
% kinderen tot 5 jaar met ondergewicht | 27% (1995 – 2002) |
Binnenlandse politiek
In 2003 is een einde gekomen aan de transitieperiode waarin Rwanda zich sinds het einde van de genocide (1994) bevond. Per referendum is een nieuwe grondwet aangenomen. Tevens zijn er presidents- en parlementsverkiezingen gehouden. Deze hebben geresulteerd in een grote overwinning voor president Paul Kagame en de FPR (Front Patriotique Rwandaise) alhoewel vraagtekens kunnen worden gezet bij de uitkomst (intimidatie/gebrek aan transparantie). Tevens was van enige serieuze oppositie geen sprake. Zo werd de MDR (Mouvement Democratique Republicain, bekend als Hutu-partij) verboden omdat deze partij zich schuldig zou maken aan etnisch divisionisme. De MDR heeft sinds de genocide deel uitgemaakt van de transitieregering.
In 2003 is de pilot-fase van de gacaca (volksrechtspraak) met betrekking tot de genocidezaken gestart. Gacaca beoogt, naast het spreken van recht, met name het bevorderen van verzoening in de maatschappij.
De pilotfase is, gezien de moeilijke omstandigheden waarbinnen gewerkt moet worden, redelijk succesvol te noemen. De uiteindelijke uitvoering van de gacaca’s staat gepland voor het einde van dit jaar. Naar verwachting zullen de gacaca’s de enorme ‘case loads’ niet aan kunnen. Rwanda zal derhalve alternatieven in overweging moeten nemen.
Sinds de gebeurtenissen van 1994 is Rwanda er in geslaagd meer dan twee miljoen teruggekeerde vluchtelingen in de samenleving te integreren, de infrastructuur in min of meerdere mate te rehabiliteren, 15.000 soldaten van de voormalige FAR in het leger op te nemen en het openbaar bestuur weer te doen functioneren. De geweldspiraal die het noordwesten in 1997 en 1998 beheerste lijkt ten einde, al vond in 2001opnieuw een inval van Hutu milities plaats. Sindsdien is er meer ruimte gekomen voor ontwikkeling. In november 2001 is een nationale strategie voor armoedebestrijding (PRSP) aangenomen. Het reeds begonnen proces van decentralisatie heeft daarin een belangrijke plaats.
Sociale situatie
Door de gebeurtenissen van 1994 liep het onderwijs op alle niveaus een geduchte knauw op. Veel docenten kwamen om of vluchtten, scholen werden verwoest. Het percentage van de bevolking dat onderwijs doorliep was in voorgaande jaren circa 70%, maar daalde naar 40%. Tienduizenden weeskinderen zijn thans nog uitgesloten van onderwijs, omdat zij gedwongen zijn de zorg voor het huishouden over te nemen. Veelal met internationale hulp zijn honderden scholen na de oorlog hersteld. De universiteit van Butare is in april 1995 heropend en op weg naar normalisatie. Daarna openden het Kigali Institute for Science and Technology en een nieuwe pedagogische academie hun poorten. De kwaliteit van curricula en onderwijzend personeel laat in Rwanda nog veel te wensen over.
De gezondheidszorg is ook nog steeds herstellende en nog niet terug op het niveau van voor de oorlog. Gezondheidscentra kunnen de stroom patiënten maar nauwelijks verwerken. Ondervoeding, vooral bij kinderen, is een groot probleem en ziekten als cholera en – vooral – malaria steken frequent de kop op. De voorzieningen zijn veel beter in de steden dan op het platteland terwijl nog geen 17% van de Rwandese bevolking in steden leeft.
Volgens UNAIDS was in 1998 5,1 % in de leeftijdsgroep van 15 tot 49 jaar HIV-geïnfecteerd. Met name de toename van HIV-besmetting op het platteland is zorgwekkend. AIDS eist zijn tol, ook onder de schaarse beter opgeleiden en onder de strijdkrachten.
Na de genocide is trauma wellicht het belangrijkste gezondheidsprobleem. De omvang van dit vraagstuk stelt de autoriteiten voor vrijwel onoverkomelijke moeilijkheden.
Van de overlevenden en nabestaanden van de genocide leeft een groot gedeelte nog steeds in erbarmelijke omstandigheden. Zij verloren meestal tevens hun have en goed. Het aantal dakloze Rwandezen loopt nog in de ettelijke honderdduizenden. In 1998 werd een ondersteuningsfonds voor genocideslachtoffers opgezet.
Mensenrechten
De mensenrechtensituatie in Rwanda blijft zorgwekkend. De vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering staan onder druk. Vooral referenties aan etnische identiteit zijn problematisch in een land waar etniciteit officieel geen doorslaggevende rol meer speelt. De Rwandese regering heeft er na de genocide bewust voor gekozen om in het kader van ‘Eenheid en Verzoening’ iedereen in de eerste plaats als Rwandees burger te beschouwen en niet als Hutu of Tutsi. Desalniettemin blijft etniciteit een belangrijke factor. Personen en organisaties worden regelmatig beschuldigd van divisionisme (het zaaien van tweedeling in de maatschappij) of het aanhangen van de ideologie van de genocide. Problematisch is dat niet duidelijk is wat er precies onder deze termen valt. De grens tussen ‘gevaarlijke genocidale ideeën hebben’ en ‘kritiek hebben op het overheidsbeleid’ is vaag en daarmee multi-interpretabel. In de aanloop naar de verkiezingen werd het de politieke oppositie lastig gemaakt om aan de verkiezingen deel te nemen of campagne te voeren. Tevens was er sprake van enkele verdwijningen. In juni 2004 verscheen er een parlementair rapport, waarin beschreven wordt op welke wijze de ideologie van de genocide zich tien jaar na de genocide nog manifesteert in Rwanda. Eén van de specifieke aanbevelingen van het parlement is om een aantal mensenrechten- en ontwikkelingsorganisaties op te heffen. De Rwandese regering heeft justitie gevraagd om nader onderzoek te doen naar alle personen en organisaties die genoemd zijn in het parlementaire rapport. Pas daarna zullen er eventueel maatregelen volgen.
De situatie in de overvolle gevangenissen blijft deplorabel. De grote armoede brengt met zich mee dat de sociaal-economische rechten van de Rwandese burger deels illusoir zijn. Honger, epidemieën, onvoldoende toegang tot gezondheidszorg, maken veel slachtoffers. De nog onvolgroeide overheidsdiensten en het justitieel apparaat kunnen de rechten van de burgers nog onvoldoende waarborgen. Geweld tegen en discriminatie van vrouwen is endemisch. De media worden gekenmerkt door geringe onafhankelijkheid en zelfcensuur. Nu en dan worden represailles tegen journalisten genomen. Een aantal Rwandese niet-gouvernementele mensenrechtenorganisaties leidt een moeizaam bestaan; zij kunnen binnen zekere grenzen hun werk verrichten, maar ontberen nog kennis en ervaring. De Nationale Mensenrechtencommissie wordt regelmatig bekritiseerd, onder meer vanwege late publicatie van mensenrechtenrapportages. Tevens bestaan twijfels over haar onafhankelijkheid. Rwanda Tribunaal (zie ook de website van het tribunaal)In november 1994 besloot de VN-Veiligheidsraad tot de oprichting van een Internationaal Rwanda Tribunaal (ICTR) voor de vervolging van personen die er van worden verdacht zich op het grondgebied van Rwanda dan wel van Rwandese buurlanden schuldig te hebben gemaakt aan genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht. Het ICTR is gevestigd in Arusha (Tanzania). Met het Joegoslavië Tribunaal (ICTY) in Den Haag bestaan organieke banden. Zo zijn de leden van de Beroepskamer en de Openbare Aanklager van het ICTY in gelijke hoedanigheid aangewezen voor het ICTR. Aldus is Nederland, dat het Tribunaal vanaf de oprichting in ruime mate heeft ondersteund met (politie)personeel, transportmaterieel en bijdragen via het trustfonds van het ICTR, gedeeltelijk gastland. Naar aanleiding van de beschuldigingen over en weer van ‘tegenwerking van de werkzaamheden van het ICTR door de Rwandese autoriteiten’ (door het ICTR) en ‘mismanagement, incompetentie en corruptie’ (door de Rwandese regering) droeg in december 2002 de VN Veiligheidsraad Rwanda op om ‘volledig samen te werken’ met het ICTR. In 2003 werd zowel een nieuwe hoofdaanklager als een nieuwe president aangesteld. Deze hebben een frisse wind doen waaien. Het ICTR heeft zich tot doel gesteld in 2010 zijn werkzaamheden af te ronden. Eind 2004 wordt de onderzoeksfase afgerond en mogen er geen nieuwe zaken meer worden toegevoegd. Medio 2004 hebben er onderhandelingen plaatsgevonden tussen het ICTR en Rwanda over de overheveling van zaken naar Rwanda daar reeds is voorzien dat niet alle zaken voor 2010 kunnen worden afgerond. Deze overdracht is conditioneel: Rwanda mag bijvoorbeeld niet de doodstraf toepassen op deze personen. Het blijft tot op heden onduidelijk of het ICTR zich ook zal wagen aan de berechting van oorlogsmisdaden begaan door het RPA (Rwandan Patriotic Army), het rebellenleger van Kagame dat in 1990 Rwanda binnenviel en in 1994 een einde maakte aan de genocide. |