Impressie 2 Guinee Conakry
Kissidougou 28- 12 – 2002
Datum van aankomst: 23- 12 – ’02 | Datum van vertrek: 30 – 12 – ’02 | Kilometerstand: 13.500 |
De route: Koundara, Labé, Pita, Mamou, Faranah, Kissidougou, Siguiri |
Fouta Djalon
Als geen ander weten en beseffen wij dat reizen in Afrika niet alleen maar feest kan zijn en bovendien ondergaan wij deze bekommernissen vrijwillig. Sinds wij de Atlantische oceaankust hebben verlaten en onze schreden hebben gericht op het binnenland van dit continent is er al weer veel gebeurd.
De tocht voert langs de rivier de Gambia naar het oosten. De overnachtingsplaatsen zijn de toeristische Safaricamps, zoals Tendaba Camp en het Bird Safari Camp op het eiland Janjanbury, wat in vroegere dagen George Town heette. Hier overnachten toeristen die in de grote hotels verblijven aan de kust om enig idee te krijgen van wat het echte Afrikaanse leven voorstelt. Het zijn goede en mooie oorden om te verblijven. Zo deden wij dat ook.
Om naar Guinee te gaan, moeten we een deel van Senegal doorkruisen wat soms langs, soms door het Parc National Niokolo Koba gaat. Dit grootste park van West-Afrika heeft een oppervlakte van 900.000 hectare en bestaat uit bosland, savanne en grasland. Het sluit grenzeloos aan op het Parc Niokolo Dabiar dat in Guinee ligt. Er bevinden zich meer dan 350 diverse vogelsoorten en het herbergt 80 verschillende diersoorten, waaronder de grootste leeuwen van Afrika, lui- en nijlpaarden, waterbuffels, krokodillen en de al eerder genoemde Tse Tse vlieg die deze dieren bedreigt. Het is dan ook een groot probleem om een slaapplek te vinden.
Na de grensformaliteiten van Senegal bereiken we een kamp met enkele boswachters. Hier mogen wij onder hun bescherming de nacht doorbrengen hetgeen wij in ruil voor een kleine vergoeding ook graag hebben gedaan. De volgende dag is het ploeterend, stofhappend en door niet te vermijden kuilen waarin een deel van de Land Rover verdwijnt, rijden naar de grens van Guinee.
Na de gebruikelijke bezoeken aan de gendarmerie, de douane, de politie en de immigratiedienst, die allemaal stempels zetten en allemaal dezelfde dingen noteren, kunnen wij verder rijden. De weg is, in vergelijking met het deel in Senegal, sterk verbeterd. Rivieren worden doorstoken, bruggen gepasseerd, en soms wordt een pontje genomen, dat met handbediening ons en onze Land Rover naar de overkant brengt.
Wij zijn beland in de Fouta Djalon. Het is een bergachtig gebied dat de bron is van enkele belangrijke rivieren, zoals de Niger en de Gambia. Van tijd tot tijd verandert het landschap van bos in valleien met groengeel gras. In scherp contrast hiermee zijn de aangestoken branden die niet alleen het gras verschroeien maar de bomen veranderen in zwart geblakerde skeletten. De bergen gaan dan schuil achter de blauwgrijze rook. De diep gewortelde overtuiging dat de as de aarde vruchtbaar maakt, wint het van de vele campagnes die een einde willen maken aan deze traditie.
De Fouta Djalon is tevens de bakermat van de Fula, ook bekend als Fulani en in de Franssprekende landen als Peul. Dit oorspronkelijke herdersvolk is verspreid over heel West-Afrika en bedient zich van een gemeenschappelijke taal, het Pulaar. Ook de Wolof in Senegal en de Toucouleur in Mauritanië zijn verwant aan dit volk.
Volgens hun overlevering zijn zij afkomstig uit het zuiden van Egypte en het noorden van Soedan wat een mogelijke verklaring zou kunnen zijn voor de lichte huidskleur van sommigen onder hen. Een groot deel van de Fula heeft zich gevestigd als boer en ambachtsman en is opgegaan in de kleurrijke bevolking van West-Afrika.