Home

Vlag Congo-BrazzavilleGegevens Congo Brazzaville

Achtergrond en geschiedenis 

 

 

 

 

 

Congo werd oorspronkelijk tot de 15de eeuw vooral bewoond door pygmeeën. Van de 15de tot de 19de eeuw werden veel Congolezen als slaven uitgevoerd. In de 19de eeuw bereikte de Franse ontdekkingsreiziger Graaf Pierre Savorgnon de Brazza Ogooú een buitenpost te Ntamo, dat hij Brazzaville noemde. Pierre Savorgnon de Brazza Ogooú sloot in 1880 een verdrag met een plaatselijk stamhoofd waarna het gebied onder Franse “bescherming” kwam. In 1885 en 1887 werden de grenzen van de nieuwe Franse kolonie getrokken. In 1891 werd de Franse kolonie Congo officieel opgericht.

In 1910 werd Congo-Brazzaville onderdeel van Frans Equatoriaal Afrika. In 1946 werd het een overzees gebied en in 1958 een autonome republiek binnen de Franse Gemeenschap met de nationalist een vroegere priester, als premier.

In 1960 verkreeg Congo volledige onafhankelijkheid en werd de Republiek Congo uitgeroepen. Youlou werd president en vormde een coalitieregering bestaande uit drie partijen.

De geschiedenis van Congo-Brazzaville sinds de onafhankelijkheid in 1960 geeft een goed inzicht in de oorzaken van de problemen in de jaren negentig. Er is nauwelijks een periode geweest waarin de politieke macht niet afhankelijk was van de militaire macht. In Congo-Brazzaville was voortdurend sprake van een strijd om de schaarse middelen, versterkt door de voortdurende druk van het Internationaal Monetair Fonds te komen tot budgettaire soberheid en bezuinigingen.

De eerste president, Fulbert Youlou, leidde het land tot 1963. In augustus van dat jaar riepen de vakbonden, uit onvrede met de pro-westerse en op de voormalige kolonisator gerichte politiek van Youlou, een algemene staking uit en dwongen Youlou tot aftreden. Radicale elementen grepen de macht en een voorlopige regering werd gevormd met Alphonse Massemba-Débat als premier. In december 1963 werd bij referendum een nieuwe grondwet goedgekeurd en werden Massemba-Débat en de technocraat Pascal Lissouba tot president en premier benoemd.

In 1964 werd de marxistisch-leninistische Mouvement National de la Révolution (MNR) opgericht en werd Congo-Brazzaville een eenpartijstaat. Alphonse Massemba-Débat volgde een anti-westers getinte politiek. Er volgde een periode van voortdurende politieke strijd tussen het leger en de MNR. Ook de vakbonden behielden hun radicale invloed.

In september 1968 werd Massemba-Débat afgezet bij een militaire coup onder leiding van de linkse legerofficier Marien Ngouabi. De MNR werd omgedoopt tot de marxistisch-leninistische Parti Congolais du Travail (PCT). De twee volgende decennia zou deze partij het politieke leven in het land domineren. De Fransen probeerden enige invloed in het land te behouden en steunden Ngouabi tot het moment – midden jaren zeventig – waarop hij niet langer bereid was de olierijke enclave Cabinda uit Angolese handen te houden.

Als gevolg van een machtsstrijd binnen de politieke elite werd Ngouabi in 1977 vermoord tijdens een staatsgreep door aanhangers van Massemba-Débat en opgevolgd door legerleider Jacques Joachim Yhombi-Opango. Deze slaagde erin de controle over de partij bij het leger te leggen. Toen hij evenwel in 1979 zijn hand overspeelde en de partij rechtstreeks bruskeerde door het partijcongres te annuleren gingen de machtige vakbonden de straat op. Yhombi-Opango stond zijn macht en bevoegdheden af aan een voorlopig door de PCT benoemd comité.

In maart 1979 werd de voorzitter van dit voorlopig comité, Denis Sassou-Nguesso, benoemd tot president van de republiek en voorzitter van het centrale comité van de PCT. Voortaan had de partij het voor het zeggen en met het vertrek van Yhombi verloren ook de Fransen gaandeweg meer invloed. De volgende twaalf jaren streefde Sassou-Nguesso een conventionele marxistische eenpartijstaat na. Opvallend was evenwel dat uit pragmatische overwegingen de banden met Frankrijk en de westerse wereld niet werden verbroken. Sassou-Nguesso moedigde investeerders uit het westen aan en nodigde onder meer Amerikaanse docenten uit managementcursussen te geven in Brazzaville. Onvrede over het onvermogen van de regering de verslechterende economie nieuwe impulsen te geven, leidde tot een toename van de oppositie tegen de regering. Aan het eind van de jaren tachtig ontstond dan ook een sterke druk tot democratisering.

Van maart tot juni 1991 werd een nationale conferentie over politieke hervorming gehouden. Deze resulteerde met steun van het leger in een meerpartijendemocratie en in juni 1991 was Sassou-Nguesso regeringsleider af en diende hij zijn bevoegdheden af te staan aan een nieuw benoemde premier, André Milongo, een voormalig functionaris van de Wereldbank. Op basis van een in maart 1992 gehouden referendum werd een nieuwe grondwet afgekondigd en werden verkiezingen voorbereid.

Deze verkiezingen werden gedomineerd door de Union Panafricaine pour la Démocratie Social (UPADS), geleid door de vroegere premier en voormalig directeur Afrika van UNESCO Pascal Lissouba, die zijn basis en etnische oorsprong had in de provincies Niari, Bouenza en Lekoumou (collectief bekend als “Nibolek”). Een andere belangrijke stroming was de Mouvement Congolais pour la Démocratie et le Développement Intégral (MCDDI) van de vroegere anticommunist Bernard Kolélas, die zijn – etnische – basis had in de regio Pool bij Brazzaville. In het noorden van het land werd het politieke toneel gedomineerd door de Parti Congolais du Travail (PCT) van de vroegere marxistische dictator en noorderling Denis Sassou-Nguesso.

In juni 1992 vonden vervolgens de eerste verkiezingen plaats waarbij meerdere partijen betrokken waren op zowel lokaal als parlementair niveau. In de tweede ronde van de presidentsverkiezingen in augustus 1992 versloeg Lissouba (UPADS) zijn rivalen Kolélas (MCDDI) en Sassou-Nguesso (PCT). Lissouba won de verkiezingen evenwel zonder een parlementaire meerderheid te behalen, zodat in mei 1993 nieuwe verkiezingen moesten worden gehouden. Deze verkiezingen gingen gepaard met grote onrust en gevechten tussen de milities van de verschillende kandidaten. De aanwezigheid van de milities zorgde er voor dat de politieke cultuur van Congo-Brazzaville werd gemilitariseerd en de ontstane onrust nam in 1993 de facto de vorm aan van een burgeroorlog. Lissouba won 62 van de 125 zetels en de noodzakelijke tweede ronde leverde Lissouba 69 zetels op. De uitslag van de verkiezingen werd evenwel betwist door de oppositie. Een lijmpoging door Frankrijk en Gabon had succes en na een nieuwe tweede verkiezingsronde in oktober 1993 – het Hooggerechtshof had de oorspronkelijk gehouden tweede ronde ongeldig verklaard – kon een regering gevormd worden onder Lissouba. Als teken van verzoening werd Kolélas benoemd tot burgemeester van Brazzaville. Rond de jaarwisseling 1993/1994 was er van een burgeroorlog geen sprake meer. In een regering van nationale verzoening werden in januari 1995 ook leden van de oppositie opgenomen. Sporadische schermutselingen tussen de aan de verschillende leiders gelieerde milities bleven evenwel voorkomen tot in 1995.

Tussen oktober 1993 en juni 1997 was in Congo in feite sprake van een geleidelijke overgang naar een democratisch regeringsbestel. Hieraan kwam een einde in juni 1997 toen de situatie in het vooruitzicht van presidentsverkiezingen opnieuw ontaardde in een burgeroorlog.

De strijd ging voornamelijk tussen de democratisch gekozen president Lissouba, een zuiderling, en de noorderling Sassou-Nguesso. Verschillende partijen raakten betrokken bij het conflict: Angolese regeringstroepen, verbannen soldaten uit Rwanda, de Democratische Republiek Congo en de Centraal-Afrikaanse Republiek, internationale huurlingen, en de milities van Lissouba en Sassou-Nguesso. De totale oorlog die werd uitgevochten in de straten van de hoofdstad had dramatische gevolgen. De burgeroorlog kostte zo’n 10.000 mensen het leven. De meerderheid van de bewoners van Brazzaville ontvluchtte de stad. Eind 1997 verbleven grote aantallen vluchtelingen uit Congo-Brazzaville in de Democratische Republiek Congo. Ongeveer 250.000 mensen waren in eigen land op de vlucht. Zware artilleriegevechten veranderden de stad in een puinhoop.

In meer detail kunnen de gebeurtenissen vanaf juni 1997 als volgt worden beschreven. Het geweld laaide weer op toen de voor juli voorziene presidentsverkiezingen naderden. Op 5 juni 1997 braken ernstige schermutselingen uit toen regeringstroepen het huis van Sassou-Nguesso in Brazzaville omsingelden, volgens de regering tijdens een politieactie om verdachte criminelen te arresteren. In werkelijkheid trachtte president Lissouba op een nogal hardhandige manier de Cobra’s – de militie loyaal aan Sassou-Nguesso – te neutraliseren. Dit leidde tot totale oorlog in de hoofdstad en tot uitstel van de in juli en augustus te houden presidentsverkiezingen. Bemiddelingspogingen van Kolélas en de Gabonese president Omar Bongo – een oude vriend van Lissouba en tevens schoonvader van Sassou-Nguesso – leverden niets op. De Fransen steunden de poging van Bongo en daar voelde de meer pro-Amerikaanse Lissouba niets voor. De gevechten namen in hevigheid toe en concentreerden zich rond de luchthaven als belangrijke strategische plaats. Toch werd onder leiding van de Gabonese president Bongo en de Centraal-Afrikaanse Republiek, Mali en Tsjaad nog in juli 1997 een staakt-het-vuren overeengekomen. Dit hield niet lang stand maar tot september was er hoop dat de voortgaande besprekingen in Libreville tot iets zouden leiden. Op 9 september 1997 echter werd Kolélas, burgemeester van Brazzaville en voorzitter van de nationale commissie van bemiddeling, door Lissouba tot premier benoemd. Sassou-Nguesso beschouwde dit als een regelrechte oorlogsverklaring. Ook de Democratische Republiek Congo en Angola gingen zich met de strijd bemoeien. De Angolese MPLA-troepen assisteerden de troepen van Sassou-Nguesso in Brazzaville en vanuit het zuiden bezetten zij de havenstad Pointe-Noire. Dankzij de inzet van zijn Cobra’s en met name de steun van Angola was Sassou-Nguesso op 15 oktober 1997 heer en meester over de situatie in zowel Brazzaville als in Pointe-Noire en dit betekende het einde van de regering Lissouba.

Op 25 oktober 1997 werd Sassou-Nguesso tot staatshoofd beëdigd. Op 3 november benoemde hij een uit 33 leden bestaande overgangsregering van nationale eenheid, voornamelijk gerekruteerd uit bondgenoten en leden van zijn Parti Congolais du Travail (PCT). De inbreng uit het voormalige regeringskamp was marginaal. Een Nationaal Forum voor Verzoening diende een termijn voor presidentsverkiezingen vast te stellen. Daarnaast stelde het Nationaal Forum een uit 75 leden bestaand overgangsparlement Conseil National de Transition (CNT) in. De leden van dit parlement waren afkomstig uit partijen, beroepsgroepen, regionale en religieuze groeperingen en werden zorgvuldig op etnische en politieke voorkeur geselecteerd. De grondwet werd opgeschort (hiervan is momenteel nog steeds sprake) en de functie van premier afgeschaft.

Met ingang van 21 november 1997 werden alle milities formeel opgeheven. Een deel van de ontbonden milities van Lissouba en Kolélas trok zich echter terug in het binnenland. Sassou-Nguesso ondernam enkele halfslachtige pogingen de betrokken strijders te integreren in het reguliere leger. Er was echter onvoldoende geld en opvangcapaciteit. Zelfs de integratie van Sassou-Nguesso’s eigen milities zou een langdurig en onvoltooid proces blijken te zijn.

Na de machtsovername door Sassou-Nguesso begon een voorzichtig proces van herstel. Vele vluchtelingen keerden terug en er was voedsel- en medische hulp aanwezig. Met name in de zuidelijke gebieden echter bleef de situatie na de burgeroorlog van 1997 voortdurend kwetsbaar. Sporadisch voorkomende gewelddadige acties van de verbannen oppositie zorgden onder meer voor ontwrichting van elektriciteitsvoorzieningen en van de belangrijke treinverbinding tussen Brazzaville en Pointe-Noire. In Brazzaville liep als gevolg van het instabiele politieke klimaat het aantal misdaden en overvallen op.

In januari 1998 werd vervolgens vastgelegd dat uiterlijk in het jaar 2000 presidents- en parlementsverkiezingen zouden plaatsvinden. Regering en parlement konden deze termijn bekorten of verlengen.

Aan het nog kwetsbare proces van herstel en reïntegratie kwam een abrupt einde toen gedurende de tweede helft van 1998 de strijd opnieuw losbrandde. Kolélas en Lissouba besloten met ingang van september 1998 intensief samen te werken en het verzet te organiseren. Dit leidde tot een serie gewelddadige incidenten in de regio Pool.

De milities van Sassou-Nguesso behaalden weliswaar enkele successen in het zuiden van het land, maar de aanwezigheid en steun van Angolese troepen was noodzakelijk voor het voortbestaan van de regering.

Op 15 december 1998 sloeg de vlam in de pan toen het gerucht de ronde deed dat een aanzienlijk aantal pro-Lissouba manschappen de zuidwestelijke buitenwijken van Brazzaville – Bakongo en Makelekele – infiltreerde en president Sassou-Nguesso daarop besloot zijn eigen milities in te zetten. Deze sloegen vervolgens aan het plunderen. Op 16 december 1998 verslechterde de situatie toen ook burgers aan de plunderingen mee gingen doen. Teneinde verdere instroom van mensen – veelal vluchtelingen uit de onrustige regio Pool – in de betrokken wijken te voorkomen, werd die dag voor het eerst door het regeringsleger zware artillerie tegen de milities van Kolélas en Lissouba ingezet. Toen de situatie na twee dagen nog niet onder controle was, ging het leger over tot een serieuze artillerieaanval op de wijken, waarbij de burgerbevolking niet werd ontzien. Op 19 december 1998 besloot Sassou-Nguesso bovendien zijn Garde Présidentiel in te zetten om de voltallige bevolking uit de wijken te verdrijven en een klopjacht op al dan niet vermeende rebellen en plunderaars te beginnen. Hoewel het op 20 december 1998 in de desbetreffende wijken weer relatief rustig was, bleef de politieke situatie zeer gespannen.

Eind januari 1999 kon opnieuw worden gesproken van een situatie van burgeroorlog. Het zuidwestelijke deel van Brazzaville was inmiddels geheel ontvolkt. Sassou-Nguesso, opnieuw gesteund door Angolese troepen, zette de regeringstroepen op grote schaal in tegen de milities van Kolélas en Lissouba. Daarbij werd zware artillerie ingezet waarbij onopzettelijk soms ook Kinshasa in de Democratische Republiek Congo werd getroffen. Dat deze incidenten niet vanuit Kinshasa werden beantwoord, was te danken aan het niet-aanvalsverdrag dat eind 1998 tussen Sassou-Nguesso en president Kabila van de Democratische Republiek Congo was gesloten. Bovendien bevonden zich in beide hoofdsteden Angolese regeringstroepen.

Sassou-Nguesso had grote moeite zich te handhaven. De strijd had zich in februari 1999 uitgebreid naar het westen, tot de strategisch belangrijke stad Dolisie (Loubomo), nabij de Angolese enclave Cabinda en de oliehaven Pointe-Noire. In februari verlieten echter ook steeds grotere aantallen Angolese troepen Brazzaville en Pointe-Noire, omdat de strijd in Angola tegen de UNITA de inzet van meer regeringstroepen aldaar noodzakelijk maakte. Deze ontwikkeling verzwakte de militaire positie van het Congolese regeringsleger aanzienlijk. Van de aanvankelijk ordelijke tegenstelling tussen het leger van Sassou-Nguesso enerzijds en de opstandige milities van Kolélas en Lissouba anderzijds, was al gauw vrijwel niets meer over. Ook het regeringsleger viel nu uiteen in verschillende oncontroleerbare milities. In de hoofdstad was voornamelijk nog slechts sprake van bendes, die elkaar met artillerie en raketten bestookten.

Gedurende de periode maart tot het midden van 1999 gelukte het Sassou-Nguesso evenwel dankzij de steun van de nog aanwezige Angolese troepen zijn greep op de gebeurtenissen in zekere mate te herwinnen. Ook was er steun van Rwandese Hutu’s, Tsjadiërs en Congolezen uit de Democratische Republiek Congo.

In de hoofdstad Brazzaville en in Pointe-Noire hadden regeringstroepen en Angolese troepen in de zomer van 1999 de situatie redelijk (Brazzaville) tot goed (Pointe-Noire) onder controle. In de hoofdstad leefden de verschillende etnische groepen weer redelijk vreedzaam samen. De luchthaven van Brazzaville was stevig in handen van Angolese troepen en in gebruik.

Het gebied ten zuidwesten van Brazzaville was in de zomer van 1999 praktisch in handen van de rebellen en regeringstroepen waren er niet in geslaagd de controle over de in dit gebied gelegen spoorweg tussen Brazzaville en Pointe-Noire op de rebellen te heroveren. Dit betekende dat voor de bevoorrading van een groot deel van het land tegen hoge kosten vliegtuigen moesten worden ingezet.

Het dunbevolkte noorden van het land bleef gedurende de gehele periode oktober 1997-zomer 1999 in redelijke mate gevrijwaard van oorlogshandelingen en onder controle van het centrale gezag.

Vanaf de zomer van 1999 verbeterde de veiligheidssituatie in Congo doordat regeringstroepen steeds grotere delen van het land in handen kregen.

Sinds die zomer ondernamen de betrokken partijen pogingen om te komen tot een vredesovereenkomst. Een aantal gematigde oppositieleden keerde in september naar Brazzaville terug om een begin te maken met de vredesbesprekingen. Dit resulteerde in een overeenkomst om de vijandelijkheden te beeïndigen, welke op 16 november 1999 te Pointe-Noire werd ondertekend. Overeengekomen werd dat de milities hun wapens zouden neerleggen in ruil voor amnestie en rehabilitatie en dat het regeringsleger de aanvallen op de milities zou stopzetten. De overeenkomst bevatte geen politieke of militaire concessies van de regering en betekende in feite weinig meer dan de overgave van de rebellen. Zowel Kolélas als Lissouba waren niet zelf bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken en verwierpen deze. Sassou-Nguesso, die evenmin bij de overeenkomst was betrokkene, accepteerde deze echter als een concrete reactie op zijn oproep tot vrede.

Op 8 december 1999 nam de Conseil National de Transition (CNT) een wet aan op basis waarvan amnestie kon worden verleend voor misdaden begaan tijdens de oorlogsperiode 1993-1999. Allen die zich zouden terugtrekken uit de milities en hun wapens zouden inleveren vóór 15 januari 2000, zouden hiervan profiteren.

Volgens de wet waren van de amnestie uitgezonderd zij die hun positie hadden misbruikt. Deze uitzondering betekende dat Kolélas, Lissouba en anderen die betrokkene waren geweest bij de organisatie en financiering van rebellenacties, van amnestie werden uitgesloten.

Op 29 december 1999 werd in Brazzaville een formeel staakt-het-vuren en een vredesakkoord overeengekomen tussen de regering en vijf militaire commandanten van de rebellen.

Hoewel hij de wapenstilstand van 19 november 1999 had verworpen, verklaarde Kolélas op 24 januari 2000 zich betrokken te achten bij een proces voor nationale verzoening. Ook erkende hij de in 1997 ingestelde regering van Sassou-Nguesso als de regering van Congo.

De amnestiewet leidde tot een begin van ontmanteling van de milities. Al met al was de positie van de regering Sassou-Nguesso begin 2000 aanzienlijk versterkt.

In 2002 won de zittende president met 90% van de stemmen de presidentsverkiezingen en er kwam een nieuwe grondwet die de president veel macht toekende. Tevens werd er een twee-kamer parlement ingesteld.

 
 
 

Geografie

 
Oppervlakte: 342.000 km2 (10 x Nederland)
Landsgrenzen:   Grenst aan Gabon, Kameroen, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Democratische Republiek Congo (het vroegere Zaïre, ook Congo-Kinshasa), en de enclave Cabinda van Angola.
Klimaat: Tropisch, vochtig in het noorden, savanne en droog seizoen in het zuiden
Hoogste punt: De Nabemba (375 km ten noorden van Brazzaville) is met 903 meter de hoogste berg van het land.
Natuurlijke hulpbronnen: Olie, hout, lood, zink, uranium, koper, phosphate, goud, magnesium, natuurlijk gas, waterkracht
Geïrrigeerd land: 10 km²
Landgebruik: Landbouwgrond: 0.51%   permanent landbouwgrond: 0.13%  anders: 99.36% in 2001
Milieuproblemen: Drinkwater vervuiling door open riolen, ontbossing. luchtvervuiling in de steden.
 

De bevolking

 
Bevolkingsaantal: 3,3 miljoen in 2003; dit getal kan ernstig worden beïnvloed als gevolg van de ziekte aids.
Bevolkingsdichtheid: 9,6 inwoners per km2
Leeftijdsopbouw: 0-14 jaar: 37.3%   –  15-64 jaar: 59%  –  65 jaar en ouder: 3.7%  geschat in 2005
Bevolkingsgroei: 3,2% van1975 tot 2001, 2,8%  van 2001 tot 2015 geschatte cijfers 2003
Kindersterfte: (<1 jaar): 93.9 per 1000 geboorten   In vergelijk met NL: 4,37
Kinderen tot 5 jaar met ondergewicht: 19% 1995-2001
Drinkwater: 51 % van de bevolking heeft toegang tot schoon drinkwater
Levensverwachting: 49.51 jaar Mede door de enorme sterfte aan de gevolgen van AIDS is de levensverwachting teruggelopen. 50,3 jaar (v) – 46,7 jaar (m) (2001)
Vruchtbaarheidcijfer: 29,46  per 1000 inwoners in 2003
Verspreiding van AIDS bij volwassenen: 7,15% in 2003
Etnische groepen: Kongo 48%, Sangha 20%, M’Bochi 12%, Teke 17%, Europeanen en anderen 3%
Religies: Christendom (50%), animistisch (48%), islam (2%)
Talen: De officiële voertaal is Frans. Daarnaast worden vele lokale talen waaronder Lingala, Kikongo en Monokutuba gesproken
Alfabetisme: 75,9% (v) – 88,2% (m) in 2001
 

De overheid

 
Naam van het land: De officiële naam van Congo-Brazzaville luidt République du Congo

Republiek Congo (ook wel naar de hoofdstad Congo-Brazzaville genoemd)

Type overheid: Republiek
Hoofdstad: Brazzaville
Administratieve indeling: Het land is administratief verdeeld in de volgende negen regio’s (vanaf het noordelijk deel van het land met de cijfers van de klok mee): Likouala, Cuvette, Plateaux, Pool, Bouenza, Kouilou, Niari, Lekoumou en Sangha, en de zelfstandige gemeente Brazzaville. Naast de hoofdstad Brazzaville zijn de belangrijkste steden Pointe-Noire, de economische hoofdstad aan de Atlantische kust, en Loubomo (Dolisie), aan de spoorlijn van Brazzaville naar Pointe-Noire
Onafhankelijk sinds: 15 augustus 1960 van Frankrijk
Nationale feestdagen: 15 augustus, onafhankelijkheidsdag (1960)
Grondwet: De grondwet van 1992 voorzag in een scheiding van de wetgevende macht, uit te oefenen door een direct verkozen Assemblée Nationale en een Senaat, en de uitvoerende macht, uit te oefenen door een direct verkozen president
Rechtelijk systeem:

 

 

 

 

De rechterlijke macht is overbelast, onderbetaald en gevoelig voor corruptie en politieke druk. Tijdens de conflicten in 1997 en 1998-1999 zijn gerechtsgebouwen vernietigd en geplunderd. Het ministerie van Justitie is bezig met het herstel van gerechtsgebouwen, waaronder de lokale rechtbank voor de wijken Bacongo en Makelekele in Brazzaville. In de huidige situatie is een eerlijke rechtsgang niet gegarandeerd.

Het rechtssysteem bestaat uit traditionele rechtbanken, lokale rechtbanken, gerechtshoven en het hooggerechtshof. De eerste zijn vooral op het platteland actief en behandelen eigendoms- en erfrechtzaken evenals familiezaken, die niet in de grootfamilie opgelost kunnen worden.

Stemrecht: Vanaf 18 jaar
Wetgevende macht: President Denis Sassou-Nguesso

Een Nationale Raad van de Transitie met 75 leden

Binnenlandse situatie:  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Congo kent vele politieke partijen. De partij van Sassou-Nguesso is de Parti Congolais des Travailleurs (PTI), vroeger de enige partij. De Forces Démocratiques Unies (FDU) verenigen de regeringsgezinde partijen.

Tot de oppositiepartijen behoren de partijen van de ex-leiders in ballingschap (de Mouvement Congolais pour la Démocratie et le Développement Intégral / MCDDI van Kolélas en de Union Panafricaine pour la Démocratie Sociale / UPADS van Lissouba). Deze functioneren thans onder leiding van personen die bereid zijn met de regering samen te werken. Andere oppositiepartijen zijn de CNR (Conseil National de Résistance), de Mouvement National pour la Libération du Congo Rénové (MNLCR) en de Ralliement pour la Démocratie et le Progrès Social / RDPS. Sinds april 2000 zijn vele nieuwe politieke partijen opgericht, veelal verbonden met de FDU.

De veiligheidssituatie in het gehele land is in de verslagperiode opnieuw verbeterd. Er is geen sprake meer van vijandelijkheden tussen het regeringsleger en milities. Er zijn in het afgelopen jaar weinig incidenten gemeld, zelfs in de regio’s die tot juli 2000 nog niet onder regeringscontrole waren.

Eén van de speerpunten van de Congolese regering om duurzame vrede te garanderen is het bevorderen van reïntegratie van de grote aantallen werkloze jongeren, die zich bij de milities hadden aangesloten.

Sociale situatie:  

 

 

 

 

 

 

Vier etnische groepen vormen in totaal 95% van de bevolking. Zij spreken duidelijk te onderscheiden talen en zijn voornamelijk geconcentreerd buiten de grote steden, dan wel in bepaalde wijken van de grote steden. De grootste groep wordt gevormd door de Kongo, die de belangrijkste stam in het zuiden van het land zijn en ongeveer de helft van de bevolking uitmaken. Andere belangrijke stammen zijn de Teke in het centrale deel van het land en de Mbochi uit het noorden (elk ongeveer 13% van de bevolking).

Er is leerplicht tot het zestiende jaar en het onderwijs is gratis. Evenveel jongens als meisjes gaan naar de lagere school, maar op de middelbare school en de universiteit neemt het percentage meisjes af.

De tienduizenden Pygmeeën, die hoofdzakelijk in het oerwoud in de noordelijke regio’s wonen, worden niet gelijk behandeld in de overwegend Bantu gemeenschap. Vooral op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en gezondheid worden zij achtergesteld, hetgeen ook te maken heeft met hun geïsoleerde leefomgeving. Zij worden sociaal als minderwaardig beoordeeld en veel Pygmeeën, waaronder waarschijnlijk ook kinderen, worden door de Bantu’s uitgebuit.

Comments are closed.

  • Africa Web TV